"Het kunnen mooie dagen zijn, vol flonkering en schone schijn. Maar echte vreugd, die kerstmis geeft, woont in de mens, die leven heeft en dat niet uit zichzelf verwierf maar door de Heer, die voor hem stierf."
Nederland. Het feest is in Nederland het familiefeest bij uitstek, het enige nationale familiefeest. Het wordt doorgaans uitbundiger gevierd dan het paasfeest. Hoewel de invloed van het christendom in onze maatschappij afneemt en de maatschappij onverdraagzamer wordt tegenover gelovigen, wordt kerstfeest nog volop gevierd, ook door mensen die kerk en geloof de rug hebben toegekeerd.
Verwereldlijking. In het Westen wordt het kerstfeest al meer gevierd zonder verwijzing naar Christus. Dat blijkt bij voorbeeld uit de kerstkaarten. Een krant in Engeland bekeek in 2011 meer dan 6500 kerstkaarten in vier grote supermarktketens en bevond dat slechts 36 kaarten een expliciet christelijke afbeelding vertoonden[3]. De verwereldlijkte viering van het Kerstfeest draait om:
- eten en drinken;
- gezelligheid;
- de zogenaamde kerstgedachte: vredelievendheid;
- licht in donkere dagen.
Maar wat is de betekenis van kerstfeest
Kerstfeest of kerstmis is het feest van Christus’ geboorte, waarbij zijn geboorte als mens op aarde wordt herdacht. Het is een tweedaags feest in de christenheid; het wordt op 25 en 26 december gehouden in de niet-Oosterse kerken, en op 6 en 7 januari in de Oosterse kerken.
Woorden. Het woord “Kerst” betekent “Christus”, dus “Kerstfeest” is letterlijk “Christusfeest”. “Kerst” is de in het Middelnederlands ontstane naam voor ‘Christus’; in het Middelnederlands betekent “ihesus kerst”: “Jezus Christus”.
“Kerst” kan betrekking hebben op het feest of op de dagen van het feest, de Kersttijd.
“Kerstmis” betekent letterlijk “de (rooms-katholieke) mis van het kerstfeest”. Het feest van Christus’ geboorte werd en wordt in de Rooms-katholieke Kerk ingeleid met een mis. Het Engelse equivalent is “Christmas” (mas = mis). Later is bij de reformatorische kerken de term “kerstfeest“ in gebruik geraakt. “Kerst” is de verkorting van “kerstmis” of “kerstfeest”.
Hoewel het feest niet in de Bijbel wordt vermeld of voorgeschreven, wordt het in de christenheid vrijwel algemeen erkend.
Op het kerstfeest wordt de menswording van Gods Zoon en de geboorte van de Jezus Christus herdacht en gevierd. “… de zaligmakende genade van God is verschenen aan alle mensen” (Titus 2:11, HSV). Katholieken, anglicanen, protestanten en de meeste orthodoxe christenen vieren het feest op 25 en 26 december. Russisch-orthodoxe, Servisch-orthodoxe, koptische en Ethiopische christenen vieren het feest volgens de Juliaanse kalender op 6 en 7 januari.
Geschiedenis
Het kerstfeest komt niet in de Schrift voor. De traditionele kerststal wordt nergens in de Schrift genoemd. Wel wordt er in het evangelie naar Marcus en dat naar Lucas gesproken over een kribbe, een voederbak, maar dat hoeft niet in een stal te zijn geweest. → Kerstverhaal.
De eerste christenen kenden het feest niet. In de eerste drie eeuwen vierden christenen alleen het paasfeest, de gedachtenis aan de opstanding van de Heer Jezus. Verder waren er geen geen andere jaarlijkse dagen waarop heilsfeiten gevierd werden.
In de derde eeuw ontstond in de kerk van Alexandrië, een stad in Egypte, het Epifanie feest (Epifanie = verschijning) op 6 januari, waarop zowel Christus’ geboorte als Zijn eerste optreden (doop in de Jordaan, bruiloft te Kana) gevierd werd. Het Epifanie feest is een verchristelijking van een heidens-Egyptisch feest. Op 6 januari waren de Egyptenaren gewoon de maagdelijke geboorte van de zonnegod Aion te vieren. Nog altijd viert men in de Oosters-Orthodoxe Kerk – en in landen waar deze kerk domineert– op 6 januari het kerstfeest.
De kerk in het Westen ging op 25 december het geboortefeest te vieren, voor het eerst in Rome in het jaar 336 of 354. Het kerstfeest werd spoedig populair in heel de christelijke kerk. Sinds de vierde eeuw wordt het volop gevierd. De viering van het kerstfeest breidde zich vanuit Rome uit naar de rest van Italië, Noord-Afrika, Spanje en het oosten.
Waarom op 25 december? Over de herkomst van deze datum bestaat geen zekerheid. Er bestaan diverse verklaringen; de twee belangrijkste zijn de volgende.
- De berekening van sommige kerkvaders. Zij probeerden al in de derde eeuw de geboortedag van Christus te berekenen. Zij vooronderstelden dat de wereld op 21 maart geschapen was en de zon op de vierde dag, dus 25 maart. Christus is de Zon der gerechtigheid (Mal. 4:2) en het Licht der wereld (Joh. 8:12; 9:5). Kerkvaders leidden hieruit af dat op 25 maart de Zon der gerechtigheid verwekt is in de maagd Maria. Zij telden daarbij negen maanden zwangerschap op en kwamen zo op 25 december.
- Verchristelijking van Romeinse winterzonnewendefeest. Volgens de tweede verklaring van de datum 25 december is kerstfeest ontstaan door een verchristelijking van de feestdag die de Romeinen rond de winterzonnewende hielden voor hun zonnegod Saturnus. De geboortedag van de onoverwinnelijke zonnegod werd voor christenen de geboortedag van de Zon der gerechtigheid.
Indien de eerste verklaring juist is, dan is het kerstfeest geen feest van heidense oorsprong. Is de tweede verklaring juist, dan is het kerstfeest een gekerstend (verchristelijkt) heidens feest.
Het geboortefeest breidde zich uit: in de weken na Kerst werd stilgestaan bij andere gebeurtenissen uit het kerstevangelie. De westerse kerk nam daarbij het epifaniefeest van de oosterse kerken over, met dit verschil dat op 6 januari niet Christus’ geboorte centraal stond maar de aanbidding door de wijzen, de doop door Johannes en de bruiloft te Kana. Sindsdien werd op 25 december vooral Christus’ vernedering benadrukt en op 6 januari zijn koninklijke heerschappij. Christus’ geboorte betekende het begin van het lijden van de Heiland op aarde, maar in de kerstperiode werd ook gevierd dat Hij als God een mens op aarde was geworden, om uiteindelijk als Koning de zonde en de dood te overwinnen.
Tijdens de middeleeuwen waren het kerstfeest en de andere christelijke feestdagen vermengd met allerlei heidense gewoonten en gebruiken.
Franciscis van Assisi kwam in 1223 in Greccio, een dorp in Midden-Italië, op het idee om de geboorte van Christus met de stal van Betlehem als levend beeld van het kerstgebeuren – en aanvankelijk ook met levende personen en dieren – uit te beelden. Korte tijd later werd in Midden-Italië het gebruik ingevoerd om een in hout gesneden kindje Jezus op het altaar te leggen. Vanaf de vijftiende eeuw ziet men op sommige plaatsen ook kersttaferelen die het hele jaar blijven opgesteld. Vanaf de 16e en 17e eeuw wordt de kerststal ook buiten Italië bij veel mensen gewenst. In de 19e eeuw werden de kerstboom (en adventskrans) ingevoerd, maar al in 1606 werd een kerstboom opgesteld in het centrum van Straatsburg.
De Reformatie stond afwijzend tegenover de viering van het kerstfeest. Om de heidense elementen en omdat het onderhouden van christelijke feestdagen geen goddelijk gebod was.
Niet alle gereformeerden waren even vastberaden en principieel tegen de kerstviering. Guillaume Farel wees de viering als menselijke instelling resoluut af. Johannes Calvijn echter was geen principieel tegenstander, zolang de vieringen maar vrij van on-Bijbelse elementen en van bijgeloof waren. Toen de Geneefse overheid besloot de feestdagen af te schaffen, preekte Calvijn op de zondag vóór Kerst over Christus’ geboorte.
In de protestantse Nederlanden was men aanvankelijk tegen het vieren van het „in een vuile webbe van heidens bijgeloof gesponnen kerstfeest.” De Dordtse synode van 1574 maande de kerken de kerstviering af te schaffen en –geheel in lijn met Calvijn– de zondag vóór Kerst te preken over de geboorte van Christus. Tevens moest men het volk onderwijzen waarom deze feestdag niet langer onderhouden werd.
Het bleek niet eenvoudig om het kerstfeest af te schaffen. De wereldlijke overheid verzette zich er dikwijls tegen. En waar de kerstfeestviering wel werd afgeschaft, zochten velen daarvoor in de plaats onchristelijk vermaak of gingen bij de rooms-katholieken ter kerke. Dat was natuurlijk niet de bedoeling van de Dordtse synode.
Vier jaar later herriep de nationale synode (Dordrecht, 1578) het besluit van haar voorgangster; de gemeente moest vermaand worden „den onnutten ende schadelicken ledichganck in een heylighe en de profytelicke oeffeninghe” te veranderen. Dit besluit werd herhaald door de nationale synoden van Middelburg (1581) en ’s-Gravenhage (1586).
Het kwam dus niet uit de lucht vallen dat de Dordtse Synode uit 1618/1619 in artikel 67 van haar kerkorde opnam dat naast de zondag „oock den Christ-dagh (…) met den navolghenden dagh” onderhouden diende te worden. Die „navolgenden dagh”, dus de tweede kerstdag, is een protestantse uitvinding.
Dat diverse synoden steeds opnieuw uitspraken dat met Kerst kerkdiensten belegd dienden te worden, duidt erop dat er binnen de Gereformeerde Kerk verzet bleef bestaan tegen het vieren van de kerstdag.
Ook in de 17e eeuw bleef het een twistappel. De voorman van de Nadere Reformatie, Gisbertus Voetius (1589-1676), keerde zich tegen de kerstfeestviering, maar ter wille van de lieve vrede preekte hij dan wel. Veel feller was de tegenstand van zijn leerling Jacobus Koelman (1632-1695). In woord en geschrift hamerde deze er voortdurend en uitermate fel op dat de christelijke feesten menselijke instellingen waren die noch in de Schrift noch door de apostelen geboden zijn. De feestdagen zouden een devaluatie van de sabbatsviering betekenen. Bovendien vond Koelman het onderhouden van feestdagen joods, heidens en rooms.
Het verzet mocht niet baten: rond het begin van de 18e eeuw (rond 1700) was de kerkelijke kerstviering algemeen gebruikelijk. Op eerste kerstdag werden drie kerkdiensten gehouden, op tweede kerstdag twee, waarbij er ’s avonds een kerstzangfeest gehouden werd.
De aanvaarding van de kerkelijke kerstfeestviering betekende niet dat er sindsdien geen vraagtekens meer bij geplaatst zijn. In de 19e eeuw waren de afgescheiden kerken verdeeld: aanvankelijk domineerden de tegenstanders van de viering van christelijke feestdagen, waarvoor ze bezwaren aandroegen die al in de 16e en de 17e eeuw klonken. Zo kon het gebeuren dat op de eerste kerstdag van 1835 de ramen van de gereformeerde pastorie in Almkerk gewassen werden. De plaatselijke predikant, G. F. Gezelle Meerburg, had zijn dienstbode daartoe opdracht gegeven om zo de buitenwereld op de hoogte te brengen van zijn aversie tegen de menselijke en roomse instelling van de kerstfeestviering.
In 1836 sprak de synode van de afgescheiden kerken uit dat de mensen niet verplicht mochten worden tot het vieren van de „zogenaamde feestdagen” en dat men alleen de zondag diende te heiligen. Een jaar later werd artikel 67 uit de Dordtse Kerkorde dan ook in die zin gewijzigd. Maar de kerkelijke vergadering sprak ook uit dat waar men met Kerst niet hoefde te werken, kerkenraden er goed aan deden te zorgen dat het kerkvolk deze dag stichtelijk doorbracht. Die aanvullende bepaling bleek in de praktijk aangegrepen te worden om met Kerst gewoon kerkdiensten te blijven houden.
Op den duur kregen de voorstanders van de kerstfeestviering binnen de afgescheiden kerken de overhand. Zij waren van mening dat het onderhouden van de kerstdag een goede traditie was die niet voor niets door de 17e-eeuwse Dordtse Synode werd voorgeschreven. De oorspronkelijke bepaling over het onderhouden van de ”Christ-dagh” uit de Dordtse Kerkorde werd hersteld en aanvaard.
Tot op de dag van vandaag wordt soms de vraag gesteld of het kerstfeest wel kerkelijk gevierd moet worden, omdat dit in de Schrift nergens wordt voorgeschreven.
Bron ( Christpedia )